Column en Blog
Column Jacobine van den Hoek: Wij en zij
Rubriek: Column en Blog
Gepubliceerd:
Laatste update:
Auteur: Jacobine van den Hoek/H
Het is een fragment van ruim dertig jaar geleden: presentator Koos Postema staat in de haven tussen tientallen kinderen. Sinterklaas is in aantocht. Hooggespannen turen de kinderen naar de naderende boot. Tussen hen staat een zwart jongetje. Zijn ogen glanzen en hij lacht net als alle anderen en zingt vrolijke liedjes. De presentator legt een arm om zijn schouder en vertelt de kijker hoe bijzonder het is dat ook deze jongen aanwezig is. Postema vraagt hoe hij het ervaart en het ventje begint te stotteren. Zijn lach vervaagt en zijn ogen worden groot terwijl hij een zo goed mogelijk antwoord geeft. De presentator lacht vertederd en tot zichtbare opluchting van de jongen richt de presentator de aandacht weer op de naderende boot. Ik zie het zwarte jongetje naar achteren kruipen, achter de rug van een blozend en blond meisje. Iedereen is blij. Ook hij. En toch bekruipt me het gevoel dat ik iets fundamenteels heb gezien.
Vorige week was ik bij een bijeenkomst voor vluchtelingen. Syriërs, Afghanen, Pakistanen, Turken en Oekraïners, alles liep door elkaar. We aten samen en toch was het lastig om te verbinden. We wensten elkaar ‘eet smakelijk’ en vroegen waar iemand vandaan kwam. Althans: wij vroegen het hen, zij vroegen het niet aan ons. Onbewust ontstond er een tweedeling: wij en zij. Zij hadden plezier met elkaar, ze hadden elkaar in de opvanghuizen goed leren kennen; hun lot schiep een band waar wij buiten stonden. Wij probeerden niet te staren. Er was respect. Iedereen deed waartoe hij of zij in staat was. Bij de koffie sprak ik Sait. Hij vertelde over zijn Turkse achtergrond en de vlucht met zijn gezin nadat hij was ontslagen en zijn paspoort door de regering was afgenomen. Hij was een staatsgevaarlijk man. Helder en in goed Nederlands vertelde hij over de tocht die hij zes jaar geleden maakte vanuit Antalya. Zijn kinderen waren 6 en 9 jaar oud. Zijn lot lag in handen van smokkelaars. Zes keer werd hij teruggestuurd. Ik bewonderde en complimenteerde hem. Ik zei hoe bijzonder alles was. En ik vroeg verder, nieuwsgierig naar zijn verhaal. En toen hij over zijn ouders sprak – hij en zijn gezin hebben hen nooit meer gezien – vervaagde zijn lach. Ons gesprek viel dood.
Een knagend gevoel bleef hangen: zal er ooit een tijd komen dat er geen onderscheid meer is tussen hem en mij? Zal ‘wij’ en ‘zij’ verdwijnen?
Jacobine van den Hoek