Duurzaamheid en Natuur
Mens en natuur in Amstelland
Rubrieken: Duurzaamheid en Natuur, Mijn Historisch Amstelveen
Gepubliceerd:
Laatste update:
Auteur: Peter van Schaik
Vorige week overleed Peter van Schaik. Hij werd 94 jaar en in zijn lange leven was geschiedenis belangrijk. Peter was vanaf het ontstaan van de Vereniging Historisch Amstelveen een betrokken (redactie-) lid. Met zijn geheel eigen schrijfstijl was hij van grote betekenis voor de Amstelveense geschiedenis.
Ter nagedachtenis aan Peter van Schaik volgt hieronder één van zijn artikelen. Dit artikel is gepubliceerd in Amstel Mare, juni 2017.
Mens en natuur in Amstelland
We hebben in de loop van de jaren al heel wat Amstelveense zaken uit het verleden aan het daglicht gebracht, maar we moeten ons realiseren dat er veel meer is dat wij (nog) niet weten. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de ontwikkelingen in de lokale natuur en de rol van de mens daarbij. Met name over die rol gaat het in dit artikel.
Zodra de mens zich in Amstelland vestigde, veranderde er wat aan de omgeving. Alle benodigdheden als kleding, voedsel, brandstof en huisvesting haalde hij “naast de deur”. Wat later werd het leven iets comfortabeler als gevolg van ruilhandel, waardoor zaken uit andere streken onder zijn bereik kwamen. De Amstellandse natuur – flora en fauna – werd gestempeld door de aanwezigheid van water en aangrenzende moerasgebieden. De moerasvegetatie werd bevolkt door eenden, aalscholvers, ganzen, hazen, otters en zoetwatervis en dat in royale mate. De Botsholse plassen geven nog een indruk hoe het hier vroeger moet hebben uitgezien: veel water dat glashelder is, trilvenen met houtgewas en …..stilte.
Maar al te bescheiden hoeven wij niet te zijn want in onze gemeente zijn een paar plekken die dichtbij het oorspronkelijke karakter van de streek komen: de poeloevers en de drie heemparken. Het is echter geen wildernis maar getemde natuur en de kwaliteit van het water kan nog beter. Over stilte zullen we het maar niet meer hebben. Het in cultuur brengen van de bodem, de regulering van de waterstand, de vervening en de inpoldering van veenplassen hadden tot gevolg dat de ongerepte natuur stapje voor stapje terug moest doen. Niet alleen de agrariërs maar ook de beroepsjagers en –vissers en de stropers eisten een deel van de buit. Wild en zoetwatervis werden in het zich steeds uitbreidende Amsterdam aan de man gebracht. Pro memorie noemen wij hier ook de plezier-jacht die door adel en grondbezitters werd beoefend.
Reeds omstreeks 1300 jaagde de Graaf van Holland met valken op reigers in het Reigersbos bij Duivendrecht. Op mooie zomerdagen trok menigeen er op uit om een hengel of fuik uit te werpen. De buit werd niet teruggegooid maar gold als aardige aanvulling op het dagelijkse menu. Het is goed hierbij te bedenken dat het eeuwenlang vanzelfsprekend was dat de natuur een onuitputtelijke bron vormde waaruit je vrijelijk kon plukken. De mens was de absolute heerser over dieren en planten. Wat schadelijk werd geacht diende bestreden te worden en het liefst zelfs uitgeroeid. De otter vrat vis en was dus een concurrent. Hij moest daarom bestreden worden en het was een bijkomend voordeel dat zijn bontje ook nog wat opbracht. Grote roofvogels moesten om dezelfde reden kort gehouden worden. Heel veel later dachten de Nieuwer-Amstelse akkerbouwers er nog precies zo over. Zij hadden een hekel aan mussen die zich in de oogstmaand te goed deden aan het graan op de akkers.
In 1919 besloot de Hollandse Maatschappij van Landbouw, afdeling Nieuwer-Amstel een actie tegen dit gebroed te beginnen. Voor elke ingeleverde dooie mus werd f. 0.03 betaald en eitjes brachten een cent per stuk op. Het zullen vooral jongetjes geweest die een centje wilden verdienen. De actie had wel resultaat. Na verloop van enkele jaren legden rond 20.000 Amstelveense mussen het loodje. Tegenwoordig loopt de mussenpopulatie in ons land terug maar dat heeft niets met vervolging te maken. Akkerbouwers waren ook in 1955 nog vogel-onvriendelijk. Er werd geklaagd dat men zo veel schade ondervond van de vogels die in vrij nieuwe Amsterdamse Bos onderdak hadden gevonden. Deze klacht bleef zonder vervolg.
Toen tussen 1765 en 1770 de Bovenkerkerpolder werd drooggemalen lag er voor de bevolking een rijke buit aan vis te spartelen in de steeds kleiner wordende modderpoelen. Daar floreerde overigens ook de malariamug maar het verband met de droogmaking ontging de mensen. Niemand brak zijn hoofd ook over de vraag wat er zoal rondzwom in de polder. Dat hadden wij nu graag willen weten. Deze gang van zaken zal zich later ongetwijfeld herhaald hebben toen de Noorderlegmeerpolder en de Middelpolder droogvielen.
Er was, vooral bij arme mensen, alleen interesse voor de vraag in hoeverre plant of dier kon bijdragen of afbreuk kon doen aan de kwaliteit van het dagelijkse bestaan. Het was, meer dan wij ons realiseren, een voortdurend gevecht om het naakte overleven voor een groot deel van de bevolking. In dat verband is het ook goed te signaleren dat er rondom 1890 een boer in de Bovenkerpolder was – K.A. de Boer – die een herbarium had aangelegd van alle planten die op zijn bedrijf groeiden. Hij hield er een inleiding over voor vakgenoten. De toehoorders konden de meeste van deze planten niet benoemen.
Iemand vertrouwde mij (elders in het land) eens toe: “Dit wordt een slechte dag voor mij, want ik zag vanmorgen een zwarte kraai in mijn tuin”. Bijgeloof in optima forma. Een ekster staat te boek als een dief maar de ooievaar staat voor de bevordering van goede, ongrijpbare, krachten. Daarom wilde men best op het erf een lange staak met daarop een wagenwiel oprichten. Ooievaars kozen voor een hoge plaats om te nestelen en vanouds was het dak van een kerk vaak de enige geschikte plek om een nest te bouwen. Lange tijd was het dak van de Dorpskerk in Amstelveen favoriet. Dat is nu niet meer zo. Er zijn nu voldoende geschikte andere plaatsen om een nest te bouwen. Wij kunnen dus vaststellen dat de ooievaar een kerkverlater is geworden. Overigens kunnen zij naar de huidige maatstaven best schadelijk genoemd worden. Zij brengen in het voorjaar vaak jonge eendenkuikens, (zeldzamer wordende) gruttootjes en kikkers naar het hoog gelegen nest. Maar weinigen rekenen hen dat zwaar aan. Maar een (zwarte) kraai die ongeveer hetzelfde menu heeft staat in een kwaad daglicht. Een zwakke echo van het oude bijgeloof ? Maar er zijn meer vogels waaraan eigenschappen worden toegeschreven. De uil staat voor wijsheid, de spreeuw voor gezelligheid en de duif voor vrede.
Heel geleidelijk begon men omstreeks het begin van de zeventiende eeuw oog te krijgen voor esthetische waarden van en in het landschap, de stedelingen het eerst. De welvarende stedelingen creëerden hun eigen utopia op het platteland. Bij de stichting van buitenplaatsen werd ook veel aandacht gegeven aan de vormgeving van de tuinen. Die tuinen illustreerden de visie van de eigenaar op de ideale natuur. Zij lieten zien dat de mens heer en meester van de natuur was. Je kon die naar je hand zetten. De perken vertoonden strakke lijnen, er waren geschoren hagen en prielen werden gevlochten van levende loofbomen. Later ontstond de lossere Engelse stijl.
De opvatting dat je de natuur naar je hand kon zetten zie je ook terug in het strakke achttiende eeuwse verkavelingspatroon van de Bovenkerkerpolder. Het spreekt bijna vanzelf dat Amstelveense dames in de negentiende en twintigste eeuw zich steeds kleedden volgens de laatste mode. Zij woonden tenslotte bij het toonaangevende Amsterdam. Kort na 1900 was het mode dameshoeden te versieren met witte veren. De steek die behoorde bij het galauniform van de heren werd ook voorzien van een vederdos. Witte veren kun je alleen maar plukken van vogels in die kleur. Zij zitten vooral aan het lijf van sterntjes en dus werden die op grote schaal geschoten, ook in de broedtijd. Men noemt deze rage wel de Sterntjesmoord. Het duurde jaren voor de stand zich weer enigszins had hersteld van de slag. De zeldzame zilverreiger had ook heel mooie veren en dus…. De gevolgen van deze modegril heeft wel bijgedragen tot een verandering van denken bij veel mensen en dat is positief.
Er is tegenwoordig een veel grotere kennis op allerlei terrein. Dat heeft er o.a. in geresulteerd dat wij nu heel anders kijken naar alles wat groeit en bloeit. Er is een wijdverbreid besef dat wij in onze dichtbevolkte omgeving heel zuinig moeten zijn op alles wat ons nog rest van de oorspronkelijke flora en fauna. Wij kunnen ons dat veroorloven, want wij zijn hiervan minder afhankelijk dan onze voorouders die het moesten doen met wat de naaste omgeving opleverde.
P. van Schaik
Foto: Maureen van Munster