Column en Blog
Soms is het anders dan je denkt
Rubriek: Column en Blog
Gepubliceerd:
Laatste update:
Auteur: Netty Bleichrodt-Vegter/B
In oktober van dit jaar kwam het boek 'Elsrijk in Oorlogstijd' uit. De inhoud heeft vele Amstelveners maar ook oud-Amstelveners aangesproken. Onze redactie ontving een reactie hierop van Netty Bleichrodt-Vegter. Zij vertelt over haar vader, een oorlogsheld, al wordt hij in geen van de boeken voor die gaan over Amstelveen in de oorlog. Netty heeft haar oorlogsherinneringen, zoals ze zegt, eindelijk op papier gezet. Dat was ze al meer dan 20 jaar van plan. Haar boodschap is: we moeten naar elkaar omkijken en helden als ons dat mogelijk is. Onze redactie MijnAmstelveen is verheugd dat wij haar toestemming kregen het verhaal te publiceren.
Mijn vader, Henderik Martinus Vegter (29-12-1910), was een oorlogsheld.
Samen met zijn vriend, Ulf van de Wal, (Rodenburghlaan 22) redde Henk Vegter, Andries en Jetty Gerristse-Sons uit de handen van de nazi’s.
Al in 1936 waren zij met elkaar bevriend. Mijn vader werkte voor de firma P.J.Blom (Enschede) . Hij was vertegenwoordiger van de Fablo-overhemden in de grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. In Amsterdam aan de Nieuwendijk, in een herenmodezaak, werkte Ulf als chef-verkoper en Andries als één van de verkopers.
1940 Toen kwam de oorlog.
Vanaf 1942 werden joden niet alleen geweigerd en gediscrimineerd, maar ook opgepakt en weggevoerd. Vlak daarvoor beseften Ulf en mijn vader dat ook hun Joodse vrienden Andries en Jetty gevaar liepen. Ze besloten voor hen een onderduikadres te regelen. Henk en mijn moeder Wieny hadden al een zoontje van 4 jaar oud en een baby (ik) van 1 jaar. Ulf en Giny hadden nog geen kinderen. Het beste oplossing leek, dat Andries en Jetty bij Ulf en Giny introkken en dat het huis van Henk en Wieny het vluchtadres werd. Ze waren namelijk bang dat het jongetje (John) van 4 geen geheim kon bewaren en zou gaan kletsen met buren en andere kennissen.
Mijn vader Henk werd de contactpersoon met de familie van Andries en Jet.
Kort nadat Andries en Jetty in de Rodenburghlaan gearriveerd waren haalden Henk en Ulf hun huis in Amsterdam leeg. Zoveel mogelijk meubels gingen naar de Rodenburghlaan en de kleinere waardevolle dingen verstopte mijn vader op zolder tussen de planken in de vloer, of zette hij neer in de zolderkamers aan de Van der Veerelaan 15. Beide huizen waren groot genoeg.
Toen bleek dat de jacht op Joden in Amsterdam heel serieus werd, reden Ulf en Henk zo snel mogelijk naar het huis van de ouders van Jet, die in Amsterdam woonden aan de Gaaspstraat 41,II. Helaas ze waren te laat. Ze zagen dat de ouders van Jet, Benjamin Sons en Grietje Elsas en hun dochter Rachel in een vrachtauto gedreven werden en afgevoerd. Daarna zou zeker een vrachtauto komen om het huis leeg te roven, maar Henk en Ulf waren net voor die actie het huis binnengedrongen en probeerden zoveel mogelijk waardevolle spullen mee te nemen. Ze waren net op tijd. Toen ze de straat uitreden zagen ze de Duitse vrachtauto om de hoek de straat indraaien.
Ook voor ‘Tante Marie’(Gerritse -Elsas), de moeder van oom Andries, was een veilig onderduikadres gevonden. Zij mocht onderduiken in één van de drie molens in Alkmaar.
Dan waren er nog neven van oom Andries die gewaarschuwd moesten worden. Zij hadden hun zaken in de ‘tabakshandel’ aan de Nes in Amsterdam. Op aandringen van oom Andries zou mijn vader hen bezoeken en informeren over onderduikadressen van de familie, en vragen of ze hulp nodig hadden.
Mijn vader had een briefje bij zich waarop om Andries iets geschreven had. Toen hij de Nes inliep zag hij direct dat er bij het adres waar hij moest wezen, mensen door Duitsers werden afgevoerd in een vrachtauto. Hij kwam te laat. Er stonden Duitse soldaten om zich heen te kijken. Mijn vader was bang dat hij gezien zou worden en besloot zich om te draaien en zo snel mogelijk te verdwijnen. Als hij gepakt werd zouden zij door het briefje ook Andries en Jet op kunnen sporen. Hij besloot het briefje op te eten. Er was geen mogelijkheid meer om deze familieleden te helpen. Alweer moest hij een afschuwelijk verhaal vertellen aan die arme Andries en Jet.
Mijn vader had op zolder achter de trap een kast gebouwd. Een dubbele wand zorgde voor een ruimte waar precies twee personen konden staan. Ik werd 6 juni 1941 geboren. Ik kan me nog herinneren dat ik mijn oom en tante een paar keer naar boven hoorde rennen.
Vaak ging ik met mijn moeder theedrinken bij oom Andries en tante Jet in de Rodenburghlaan. Ik kan me nog herinneren dat ik het raar vond dat de gordijnen gesloten waren op een mooie zonnige dag.
Mijn vader ging met oom Ulf regelmatig op pad om hout te zoeken voor de kachel. Soms ging hij ook alleen. Aan het eind van de Graaf Albrechtlaan liep een straatje naar de kerk en links van dat kerkje liep een paadje naar het Schelpenpad en daar werd het hout gesprokkeld. Mijn vader zag dat ook Ulf met een bijltje op houtroof was getrokken. Ze zeiden niets tegen elkaar. Opeens kwam er een politie op een fiets aan. Mijn vader rende de greppel in naast het pad. Hij zag dat Ulf werd aangehouden en moest zijn bijtje inleveren. Diezelfde middag ging mijn vader naar het politiebureau en zag het bijltje op het bureau van de hoofdpolitieambtenaar liggen. Op de vraag wat hij kwam doen zei mijn vader dat hij het bijltje kwam halen. Hij legde daarbij uit dat de eigenaar het hout heel nodig had voor zijn gezin. Na een stevig gesprek kreeg mijn vader het bijltje mee naar huis.
Ik mocht weleens mee om bij een boer aardappelen te halen. Die aardappelen lagen in een bad in de keuken. Mijn vader ruilde ze voor overhemden. Die boer en zijn vrouw waren erg aardige mensen. Met kerst kwamen mijn oom en tante uit Arnhem altijd logeren. Mijn moeder schilde de aardappels voor het kerstdiner. Mijn tante Bea vroeg waarom mijn moeder zo veel aardappelen schilde. Daar gaf mijn moeder altijd een ontwijkend antwoord op. Zij schilde altijd aardappelen voor de Rodenburghlaan 22.
Op de hoek van de Van de Veerelaan en de Meester Bardeslaan woonde de famlie van der Kamp, oom Okko en tante Wil. Over die oom Occo en tante Wil, weet ik me te herinneren dat mijn moeder op een gegeven moment zei: ‘Ik wil niet meer met ze omgaan, want iedere keer als ik even bij ze langsga zit er weer een andere vreemde keuken in de keuken met Wil.’ Inderdaad is de vriendschap daarna helemaal gestopt en na de oorlog verhuisde deze ex-vrienden naar het oosten van het land. Ze hebben elkaar tot 1963 nooit meer gezien. Wat er daarna gebeurde veranderde alles.
1945
Ik weet nog dat er een bom viel in Amstelveen. Een hele harde knal. Iedereen vloog uit huis en stond stil in de tuin om te luisteren…ook de buren. Plotseling rende mijn vader en de buurman weg. Toen ze terugkwamen waren ze heel verdrietig. Ze hadden mensen dood gevonden, ook mensen die ze kenden.
We hoorden opeens vliegtuigen en er vielen pakken uit. Kartonnen dozen. Die vielen met een klap op straat. Eén van die dozen viel vlak voor het huis aan de Rodenburghlaan 22 op de straat te pletter. Daar lagen op eens hele lekkere dingen. Koekjes, suiker, boter en mail om pannenkoeken te bakken. Met een paar koekjes in mijn hand rende ik de trap op. De voordeur stond open. Boven aan de trap stond tante Jet gebogen. Ik gaf haar de koekjes en vroeg of ze naar beneden kwam om te helpen, maar ze zei; ‘Ik durf niet’.
Een vriendje van mij lag plat op straat suiker te likken. Ik begon aan de boter, maar daar werd ik wel misselijk van.
Vrijheid
Midden in een nacht werd ik wakker door harde muziek. Ik liep naar beneden en zag dat de voordeur open stond. Ik liep naar buiten, naar de muziek en zag mijn vader en moeder op het grasveld dansen aan de Van IJselstijnlaan. Ik had mijn vader en moeder nog nooit zien dansen De oorlog was afgelopen. Ze vierden feest.
20 jaar later, 1963
Ik ging werken. Ik was 23 jaar en werd na een opleiding van een halfjaar ‘Assistente Inkoop Witgoed’ bij de Bijenkorf in Amsterdam
Mijn baas werd Victor Hakkert, inkoper Witgoed voor en na WOII bij de Hema en ongeveer sinds 15 jaar inkoper Witgoed bij de Bijenkorf. Oorspronkelijk was de Bijenkorf een Joodse firma en ook Hakkert en zijn vrouw Nora waren Joods.
Nadat ik een paar dagen bij Hakkert op kantoor zat, liep hij plotseling weg om te lunchen…. dacht ik.
Na twee seconden keerde hij weer terug, keek mij aan en zei ”Ik had je hier niet willen hebben” en direct daarachteraan zei hij “ja vader was fout in de oorlog”.
Ik was met stomheid geslagen. Als er iemand NIET fout was in de oorlog, was het wel mijn vader.
Hij had Andries en Jetty geholpen met onderduiken en was de hele oorlog de contactpersoon gebleven tussen hun familieleden die niet weggevoerd waren, met alle gevaren van dien.
Ik vroeg aan Hakkert waarom hij dacht dat mijn vader fout was in de oorlog. Hij vertelde dat hij in 1942 bij de familie Van der Kamp in Amstelveen 3 weken moest wachten op een onderduikadres voor hem en zijn vrouw. Hun drie kinderen waren naar een klooster gebracht in België en waren intussen Katholiek gedoopt. Op een gegeven dag, zo vertelde Hakkert, was een vriend van Okko en Wil van der Kamp jarig, Hij woonden vlakbij in de Rodenburghlaan, Ulf van der Wal. Hakkert werd geweigerd op dat verjaardagsfeest. Hij mocht daar niet komen, omdat daar ene Henk Vegter kwam.
Bij Ulf en Giny van der Wal zaten op dat moment Oom Andries en Tante Jetty Gerritse-Sons ondergedoken.
Tante Wil van der Kamp was een dikke vriendin van Mijn moeder (Wieny). Zoals ik al verteld, hadden die twee onenigheid gekregen over het feit dat er steeds vaker vreemde heren bij Wil op bezoek in de keuken zaten. Mijn moeder brak de vriendschap om die reden af.
Nadat ik Hakkert de gehele ware geschiedenis verteld had, was hij perplex, bood zijn excuus aan en wilde heel graag mijn ouders ontmoeten. Dat gebeurde en daarna heeft mijn moeder weer contact gezocht met haar oude vriendin Wil. De vriendschap werd hervat en duurde tot aan hun dood.
Netty Bleichrodt-Vegter
22 dec 2024, Zuid-Scharwoude